De eretitel van de Romeinse keizers was ‘imperator’. Dit was een titel die werd toegekend aan de leider van het Romeinse Rijk en stond voor overwinnaar of opperbevelhebber. Het woord ‘imperator’ is afgeleid van het Latijnse werkwoord ‘imperare’, wat betekent om te bevelen of te beheersen.
De titel ‘imperator’ werd oorspronkelijk gebruikt om een generaal aan te duiden die succesvolle militaire campagnes had geleid. Later werd het ook gebruikt als eretitel voor de keizer van het Romeinse Rijk. De keizer werd gezien als de opperbevelhebber van het Romeinse leger en had de absolute macht over het rijk.
De titel ‘imperator’ werd vaak gebruikt in combinatie met andere titels, zoals ‘Augustus’ en ‘Caesar’. De keizers van het Romeinse Rijk hadden vaak meerdere titels die hun macht en heerschappij versterkten.
Het gebruik van de titel ‘imperator’ was een belangrijk onderdeel van de keizerlijke propaganda en diende om de macht en autoriteit van de keizer te benadrukken. Door zichzelf te presenteren als de opperbevelhebber van het leger, kon de keizer zijn gezag en dominantie over het rijk vestigen.
De eretitel van ‘imperator’ was een van de vele titels die de keizers van het Romeinse Rijk droegen, maar het was zeker een van de belangrijkste en meest symbolische titels die hun heerschappij en autoriteit vertegenwoordigden.